Family….

Zaterdagavond, 1 december… De Spil Roeselare. Benefietconcert voor de Palliatieve Federatie, met mijn broertjes… Anderhalf uur spelen voor 800 blije mensen. Als dat geen eten en drinken is voor het hart…

In de inleiding wordt ons Moe vernoemd, die aan de basis lag van ons zalige familiegevoel…en dat leek mij een passend eerbetoon. Maar ik dacht… ze vergeten iets: ons vader zit ook in de zaal, met zijn lief, mijn “tweede moeder”, en zij zorgen er NU voor dat de erfenis levend blijft. They also deserve credit for that… 

Ik voelde me een wrak, voor het concert. Teveel teveel teveel…. Leeg. Hartkloppingen, beven over je hele lijf… Zo kan ik niet spelen… Maar je hebt een engagement aangegaan, dat je onmogelijk kan laten vallen. 

Hoe klim je op die berg? Op die Mount Everest die voor je opdoemt? Met slecht weer aan de top? Rukwinden, spookstemmen die in je oor suizen tijdens de beklimming: je kan het niet. Je bent het niet waard. Je betekent niks. Wat je ook doet, it’s no use. Je zal het om zeep helpen, en goed ook. Zou je niet gaan slapen? Slapen, slapen, ik wil slapen……

….

Maar dan. Broers. Mijn sherpa’s… Huil maar, dat mag. “Ge zijt ’t endend hé broere….”, Kom hier, dat ik je vastpak. Geef die zware versterker maar aan mij. Een aai over je rug in het passeren. Take it easy, we doen het kalm aan, en we pakken wel over als het nodig is… Ik ben uitgeput, leg me op een bank…. ik voel de handen van mijn broer op mijn hoofd, als zalf na een pijnlijke val. Ik zie een knipoog van een ander: we’ll make it, together. Ik voel me schuldig, een idioot. Maar zij vinden dat niet, zij aanvaarden. En… ze dragen.

We komen op, en na de eerste aarzelende noten voel ik me zò thuis, zò veilig, zò overspoeld met dankbaarheid… En met elke noot die we spelen voel ik mezelf opgetild worden. De warmte van het publiek, de verstolen knipoog van een broer alhier, een opgestoken duim van een broer aldaar, naar mij… En het ongelooflijk warme gevoel van onvoorwaardelijke liefde dat me laaft. In de zaal zitten mensen die mij steunen, vanuit hun hart, die weten dat het moeilijk is. Mijn lief, mijn kinderen, de moeder van mijn kinderen, mijn schoonzussen, mijn compagnon de route: Jochen…. 

Ze zijn daar, en ze willen dat het lukt. En het lukt, en hoe…. Ik krijg nog tranen in de ogen als ik eraan terugdenk… En ik denk: Maar DIT pakken ze me niet meer af. En DIT had ik niet gekund zonder hen…. Ik voel me zò dankbaar, ook na alle liefdevolle hugs, en zoveel positieve reacties nadien… Het is alsof je je even Lazarus voelt. Ik was dood, maar ik leef weer….

De commentaren nadien, over de warmte die mensen voelen tussen ons gevijven, daar op dat podium, verwonderen me vaak, en zetten me ook met de voeten op de grond…. Het is niet overal zo, en er zijn veel mensen die dat niet kennen. 

Ik weet verdomd goed aan wie we dat allemaal te danken hebben… Onze ouders, die ons altijd aanvaard hebben ZOALS WE WAREN. Zij keken naar ons, naar òns, en niet naar zichzelf, toen ze ons opvoedden (en opvoeden 😉)… Misschien hadden ze zelf verwachtingen, maar dat hebben ze ons nooit laten merken. Ze stonden naast ons, niet boven ons. Wij waren vrij. “De gedachte is vrij”, was een fundament in onze opvoeding. We mochten anders zijn, worstelen met dingen, onze eigen stomme fouten maken… Ze waren er altijd, als het nodig was. En nog steeds. 

Ik heb de neiging om op een toren te gaan staan en te schreeuwen aan alle ouders: LAAT JE KINDEREN VRIJ! Kijk naar hen en zie wie ze zijn. Denk daarbij niet aan jezelf en hoe jij de toekomst gezien had voor je kind. Het is menselijk dat te doen, maar het levert niks op. Je eigen verwachtingen zijn alleen maar struikelblokken voor je kind. Want je kind zal er altijd over vallen, of ertegenaan lopen, en er uiteindelijk toch niet kunnen aan beantwoorden.

Wil dat zeggen dat je niks te zeggen hebt? Nee. Wil dat zeggen dat je alles zomaar moet aanvaarden van je kinderen? Nee. Een ouder moet zijn kind begeleiden. Het is een verdomde plicht, als je kinderen op de wereld zet. Maar het is nét doordat wij een onvoorwaardelijk respect gekregen hebben voor ons eigen zoeken,  vàn onze ouders, gedurende onze hele jeugd, en ook daarna, dat wij in the end zo’n concert kunnen spelen. En zelf datzelfde respect voelen tov onze ouders. En 800 mensen blij kunnen maken. Het is net daardoor dat wij elkaar nooit veroordelen, hoe anders we ook zijn. Dàt is onvoorwaardelijkheid. En dat is zinvolheid, op het allerdiepste niveau van het leven.

Geen enkel mensenleven is volmaakt, perfect. Maar ik heb als kind altijd mezelf kunnen en mogen zijn. Ik heb mogen vallen en opstaan, struikelen en rechtkrabbelen… Uiteindelijk, op de grens van het leven, waar ik nu al een tijd sta, is het dàt wat je kracht geeft, en de mogelijkheid om voetje voor voetje altijd terug een beetje uit die schier bodemloze  put te kruipen.

Ik ben gedragen.

Zie elkander graag.

Takkewijf

Ik zit aan tafel met mijn broers, de geluidsman en een spreker, in een vergaderzaaltje in het Jan Ypermanziekenhuis. We luisteren straks met onze muziek een symposium op ter gelegenheid van 20 jaar palliatieve in het ziekenhuis. Mijn broer is er hoofdverpleger, geliefd en gerespecteerd, dat voel je er meteen. Ik denk terug aan zeven jaar geleden, toen ik nog werkte, me amuseerde op mijn werk, elke dag toch ergens iets betekende voor “de maatschappij”, net zoals mijn broer zoveel zin geen aan zoveel levens… En ik rouw om dat leven.

Terwijl er gepraat wordt over en weer aan de tafel,  voel ik mijn maag ineenkrimpen, mijn hartslag gaat met 50 de hoogte in, en blinde paniek slaat toe: “Ik kan dit niet”. Ik zeg niemand iets, verberg het uit alle macht. Wat zou het nut zijn het te laten zien? Maar vanbinnen is het mayhem…

Eerder deze week zijn mijn bloeduitslagen duidelijk verslechterd. Ineens staat de dreiging als een mammoet in de kamer van mijn leven. En ik probeer. Probeer niet te plooien, mij niet te laten doen. Ik denk aan de rust en kalmte die ik had in het begin, bij het toenmalige besef dat alles snel voorbij zou zijn. Ik zoek ernaar, naar die rust, want ik weet dat die ergens in mij verscholen zit. Ik probeer de kanker uit te dagen: “Bring it on, bitch. “

Mijn kanker, mijn Lilith, is een takkewijf. Donker en verleidelijk, machtsspelletjes spelend, met een eigen, onverbiddelijke, wispelturige wil. Achterbaks ook. Elke keer als je denkt dat je even rust hebt, komt ze voor je ogen met haar blote kont en blote borsten draaien, dansen, en elke keer als je denkt: “ok, ik gà met je dansen, laat je in die dans leiden door de man die ik ben…”, verdwijnt ze spottend in de coulissen van je leven, voor even. Ongrijpbaar, gemeen, kleinerend en vernederend. En loerend naar je volgend kwetsbaar moment.

In de warme sfeer van het symposium spreken mensen over hun streven naar een betere palliatieve zorg, hoe het nog beter kan. Er passeren cijfers op de obligate Powerpoints, geschiedenis, getuigenissen… Ik zie foto’s passeren uit de geschiedenis van de palliatieve dienst, foto’s – onder andere – van Yoeri, die op de palliatieve eenheid gestorven is, jaren geleden, in tempore non suspecto, die ik toen mateloos respecteerde en bewonderde voor zijn moed en openheid over de ziekte die hem toen gedood heeft, en die iedereen deelachtig maakte van zijn stervensproces. Ik voel me alleen, fundamenteel eenzaam, deep down. Heb het gevoel dat het over mij gaat, over mijn misschien heel nabije toekomst. Lilith besluipt me weer. Serpent. Ik speel erbarmelijk slecht, ik denk: “dit doe ik niet meer, het komt allemaal veel te dicht”… terwijl ik weet dat als wij de volgende keer gevraagd worden voor dergelijk evenement, ik niet nee zal kunnen zeggen. Er zijn immers niet zoveel kansen om iets te betekenen voor anderen, als je “uitgerangeerd” bent…

Ik denk aan mijn kinderen, vraag me af of ze gelukkig zijn in hun leven, of ze zullen gelukkig zijn nà mijn leven… Zijn er dingen ongezegd? Ben ik een goede vader (geweest)? Weten ze hoeveel ik van hen houd? Weten ze hoeveel uren van de dag ik aan hen denk, wens dat ze een goed leven hebben? Is hun mama, met wie ik mijn schatten op de wereld gezet heb,  gelukkig?

Ik denk aan de voorbije jaren, sinds mijn diagnose – die mijn hele leven op zijn kop gezet heeft – en de gevolgen voor de mensen die ik vanuit het diepste van mijn hart onvoorwaardelijk liefheb. Aan dingen die ik niet kan terugdraaien, en ook niet wil terugdraaien, omdat ik besef dat ik niets anders kon en wou doen dan wat ik gedaan heb. Ik heb vaak gezegd – sinds ik ziek geworden ben – “Life is a bitch, but a beautiful bitch”. Ik besef dat ik nu denk: “Kanker, Lilith, is a bitch”. Tout court. 

Het is moeilijk om te beseffen dat ik al zes en een half jaar leef zonder een toekomst die verder reikt dan pakweg drie maanden; al die tijd geleefd heb zonder verre plannen, en nu te weten wat er mogelijk was geweest als ik dat wel had gedaan.

Heb ik spijt? Nee. Op een of andere manier zou ik voor hetzelfde parcours kiezen mocht ik het mogen herdoen. Ik heb geen spijt van ook maar één levensfase. Niet van mijn jeugd, niet van mijn huwelijk, niet van mijn diagnose en ziekte. Maar nu is het even genoeg geweest. Ook dàt is kanker hebben. Uitgeput geraken van het voortdurende verweer tegen die teef die je de bodemloze afgrond wil in sleuren. Moe zijn van het constante alert zijn. Van het vechten tegen het bewustzijn dat je au fond eenzaam bent met je vloek. 

Er is een troost… Er zijn mensen waarvan ik wéét dat ze me onvoorwaardelijk liefhebben. Waarvan ik weet dat ze me willen helpen, en misschien niet eens weten hoe. Maar dat is niet erg. Ik weet het, en dat is ergens genoeg. Het is het enige wat telt. Op dit moment is dat de enige vestingwal die me uit de klauwen van die aanhoudende belegering door dat tirannieke, hebzuchtige onderkruipsel van een Lilith houdt. Ik weet dat ze het uiteindelijk zal halen, maar ik misgun haar het plezier van de overwinning. Ze kan mij doden, maar niet mijn liefde.

Daar. Bring it on, takkewijf.

Allah is groot, en Mohamed is zijn profeet

Ik lees in mijn krant het interview – twee jaar na de aanslagen – met Mohamed El Bachiri. Je weet wel, auteur van het boek over zijn “Jihad van liefde”, geschreven na de vreselijke dood van zijn vrouw Loubna. Ik lees over de vertwijfeling, de eenzaamheid, die schuilt achter zijn “publieke” leven… Ik voel zelfs enige verwantschap, empathie, als ik lees hoe hij dagelijks worstelt met zijn eigen verlies, achter de schermen, als niemand kijkt. Ik zal de enige niet zijn.

Ik lees ook wat een vriendin over hem zegt: “er is iets geknakt”… En ik heb  zin om in de wagen te springen en naar hem toe te rijden. Om hem op een pint te trakteren – als hij die al mag drinken 😉

Toevallig zag ik recent Humanity, waarin Ricky Gervais met zijn ongeëvenaarde fijne grofheid de mensheid op de korrel neemt. Zonder een blad voor de mond te nemen, of course. De link? Als je tussen de regels “luistert”, hoor je iemand die iets te vertellen heeft over tolerantie, vrijheid van geest, de domheid van de mensenkudde, of laten we dat onwetendheid noemen, of angst om de eigen zekerheid te verliezen.

We hebben zo’n mensen nodig. Mensen die ons een schop voor onze reet geven en ons doen schrikken, op een positieve manier. Mensen die ons tonen dat het mogelijk is om op onze eigen manier onszelf te blijven temidden de stortvloed van informatie en beïnvloeding die we dagelijks over ons hoofd krijgen uitgegoten, en die ons voorzegt wat we best denken en hoe we best leven.

We mogen best wel onszelf blijven 🙂

Terug naar Mohamed. Ik zou hem willen zeggen: deze wereld heeft je nodig. Je slaat ervan achterover dat een mens als Mohamed in de vreselijkste situatie, de meest onrechtvaardige wreedheid die een mens kan tegenkomen, er toch in slaagt te blijven spreken over de liefde. Ik zou hem ook willen zeggen: Mohamed, ik weet dat je eronderdoor gaat, dat het dagelijkse leven voor jou en je kinderen soms een hel is. En je mag breken, je mag knakken, je mag eenzaam zijn en verloren. Maar weet dat we profeten als jij nodig hebben. En hoe eenzaam je ook bent, en for what it’s worth, ik ben blij dat je je stem laat horen, in weerwil van alle redenen die je hebt om een boodschap van wraak en vergelding te verkondigen. Je doet het niet, en daarom ben je voor mij een moderne profeet van je God.

In mijn eigen leven doet het er niet toe welke God, zolang het maar over liefde gaat.

Wie het woord profeet in de mond neemt, denkt meestal aan figuren uit een ver verleden, die met mythische daden en woorden “ooit” ergens geleefd hebben, en een symbool geworden zijn, publiek eigendom,  dat hun menselijkheid overstijgt. Maar elke profeet heeft zijn eigen menselijke lijdensweg afgelegd.  Lees er de biografieën maar op na. In de grootste vertwijfeling en de vreselijkste gebeurtenissen zijn zij het die toch , en ondanks rampspoed, overeind krabbelen en ons tonen dat we op een andere manier kunnen kijken en leven.

Maar waarom zouden er nu plots geen profeten meer zijn? Anno 2018? Kleine en grote mensen die een positieve boodschap verkondigen aan een gek geworden wereld…

Dus zeg ik: Wat er ook met je gebeurt, Mohamed, hoe gebroken je je ook voelt, blijf spreken. Je boodschap is er één van goud, en hoop op een liefdevollere samenleving. Jouw gemis kan niemand opvullen, maar jij houdt de liefde van je leven levend. De mooiste blijk van liefde die de dood overstijgt. Daar kunnen velen van ons van leren, kracht uit putten bij tegenslagen, en door geïnspireerd worden.

Dankjewel voor je “jihad van liefde”. De wereld wordt er weer wat mooier op.

 

 

Loslaten in verbinding, en de onbetaalbaarheid van tijd

Elke diagnose van kanker is een potentieel doodvonnis. De ene al wat acuter dan de andere. In mijn geval was het klaar en duidelijk: ongeneeslijk, stadium IV, statistisch gezien een gemiddelde overlevingskans van 16 maanden. No time to waste…

Nu zijn we meer dan vijf en een half jaar verder, en ik ben er nog. Ik heb al zoveel tijd gekregen. Nog steeds ongeneeslijk, nog steeds stadium IV, in een worst case scenario kan het op enkele weken afgelopen zijn. Dus… niets is zeker. Dat is de enige zekerheid.

Sinds het begin van mijn ziekte, sinds dag één zelfs, ben ik nooit alleen geweest om ze te dragen. Dat betekent niet dat ik geen eenzame en wanhopige momenten heb gehad, en heb. Die zijn er ook. Maar ik voel me met zoveel mensen verbonden dat ik geen doodsangst heb. Nooit gehad, die angst om te sterven. Wel verdriet, paniek omdat de wereld zoals je die tot dan toe kende, instort als een kaartenhuis. Even wennen… zacht gezegd.

Het spreekwoord is waar: gedeelde smart is halve smart. Ik kan me niet voorstellen dat ik de man zou zijn die ik nu ben, als ik in mijn verdriet niet gedragen was door geliefden. Maar ik heb ook het geluk dat ik een veilig nest heb gehad als kind, en dat ikzelf ook in staat ben geweest mijn kwetsbaarheid in volle vertrouwen open en bloot aan de wereld rond mij te tonen. Niet iedereen heeft dat geluk.

Ik zie veel mensen in een gelijkaardige situatie – met kanker – die dichtklappen, die angst hebben en er niet kunnen, durven over praten… Ik mag er niet aan denken hoe eenzaam en troosteloos dàt moet voelen.

We leven in een maatschappij waarin tijd omgerekend wordt in euro’s, waarin geen plaats is voor opgevers, zwakkelingen, die het “streven naar” opgegeven hebben, of zich niet staande kunnen houden onder de maatschappelijke druk om te slagen. Maar laat dat nu net zijn wat zoveel kankerpatiënten op hun dak krijgen. De ziekte stript je van alles. Van je gezondheid, je werk, je contacten, en uiteindelijk – vaak – van je leven. Je mag helemaal herbeginnen, bij wijze van spreken. Sommigen krijgen door de snelheid van hun ziekteproces niet eens de kans en de tijd om te ‘herbeginnen’. Anderen weten geen zin meer te geven aan het leven. Velen zijn letterlijk doods-bang. En elke kankerpatiënt herkent dat bij medepatiënten. Daarom hoeven wij in de “kankergemeenschap” ook niets uit te leggen aan elkaar. We weten het.

Ik heb van bij het begin gezocht hoe ik aan mijn ziekte kon zin geven. De ziekte op zich is zinloos. De vraag “waarom ik?” is in mijn ogen irrelevant. Het is aan mijzelf om zin te geven. En de enige manier waarop dat kan is in verbinding met anderen. En… verbinding heb je alleen als er twee of meer partijen in betrokken zijn. Ook ikzelf. Het is ook aan mij om met een open blik naar de wereld te kijken en mijn hand uit te steken. Anderen kunnen geen verbinding maken met mij als ik een muur om me heen bouw en niemand binnenlaat. En wat gebeurt er nu net? Als ik me openstel, krijg ik in het kwadraat dezelfde openheid terug…

Op een of andere manier heb ik onmiddellijk het gevoel gehad: alles valt weg, maar er is nog de liefde. En die is immaterieel, en dus onvatbaar. Ergo: niemand kan die van me afnemen. In die zin werd mijn leven herleid tot de essentie, en viel al het overbodige weg: materiële welstand, streven naar status, plannen maken in de verre toekomst, enz… In één klap: weg, niet meer van belang.

En tal van vrienden, contacten, kennissen die al lang uit mijn leven verdwenen waren, waren er opeens terug bij het horen van het nieuws. Mijn eigen familie werd hechter. Decorum viel weg, ik omhelsde iedereen zonder mij af te vragen: hoort dat nu wel? Maar ik wou me dat niet meer aantrekken, ik wou die verbondenheid voélen, en tonen. En juist dàt zorgde ervoor dat de verbondenheid groeide en sterker werd. Kennissen, collega’s, werden vrienden, vrienden werden geliefden, alles werd intenser, en is dat nog steeds.

In die zin was en is mijn kanker een geschenk: het was een trigger om aan de oppervlakte te brengen wat meestal, door onze maatschappelijke geplogenheden, niet aan de oppervlakte komt. Het is zo’n cadeau om te ervaren dat je omhelsd, geknuffeld, gekust wordt door mensen die onverbloemd tonen dat ze van je houden en met je meeleven. Het is een heerlijk bevrijdend gevoel dat je iemands hand kan vastpakken, alleen maar omdat je contact wil, en met gebaren vaak beter kunt zeggen: je bent er, ik ben er blij om, en ik voel me verbonden met je.

Zoals alles is dit echter niet alleen maar een mooi verhaal. Kanker was ook de trigger die geleid heeft tot mijn scheiding na bijna een kwarteeuw huwelijk. Door kanker ben ik ook mensen kwijtgeraakt langs het parcours. Je zou het bijna kunnen vergelijken met de biologie van de hersenen. Als je een dreun voor de kop krijgt, sterven hersencellen en zenuwverbindingen af, en het lichaam probeert dat te herstellen door andere, nieuwe verbindingen aan te leggen… Maar er blijft “collateral damage”, verlies.

Maar ook hier weer: als je het niet alleen moet doen, allemaal, dan kàn je herstellen. Als je zelf ook open en kwetsbaar spreekt en luistert naar anderen, krijg je voeding, zuurstof om door te gaan. Een mens die zich afsluit kan niet groeien, kan geen rijker mens worden. Een mens die niet van tijd tot tijd een spiegel voorgehouden wordt, die niet af en toe een stamp onder zijn achterste krijgt, van iemand die hem of haar liefheeft, wel te verstaan, kan niet verder ontwikkelen. Daarvoor heb je anderen nodig, én de wetenschap dat die van je houden, op welke manier dan ook. Liefde heeft vele vormen en gedaanten. Je lief, je kinderen, ouders, broers, zussen, vrienden, zelfs de winkelgerant of apothekeres die je regelmatig ziet en die van je situatie afweet, toevallige ontmoetingen…. Vaak voel ik in no time zelfs bij vreemden een soort liefde en verbondenheid, zonder dat ik die helemaal kan omschrijven.

Waar ik om zo te zeggen met mijn gat in de boter gevallen ben, is op het vlak van mijn behandeling. Jochen Decaestecker van AZ Delta is, samen met zijn team, van het allergrootste belang in de verwerking en omgang met mijn ziekte. Het is schrijnend te horen dat zoveel mensen geen band hebben met hun behandelend arts, of het gevoel hebben dat alles boven hun hoofd gebeurt, dat ze een nummer zijn, dat de dokter geen tijd heeft, eigenlijk… Ik heb dat nooit gehad. Ik moet wel vermelden dat ikzelf van meet af aan duidelijk gezegd heb dat ik àlles wou weten. Van bij het begin was mij duidelijk dat Jochen een ongelooflijk respect aan de dag legt voor mij als mens, en hij is dan ook een echte compagnon de route geworden.

Vooreerst heb ik nooit het gevoel dat mijn consult afgehaspeld wordt, hoe druk hij het ook heeft. De tijd die ik bij hem ben, is hij bij MIJ. Vervolgens checkt hij altijd af bij mij hoe mijn context is op niet-medisch vlak. En bovendien is hij niet te beroerd om toe te geven dat hij eens twijfelt, of iets niet weet. Zelfs op suggesties van mijn kant omtrent mogelijke behandelingen gaat hij ernstig in, en neemt die mee in de overwegingen. Ik heb nooit ofte nimmer het gevoel dat ik bij ‘meneer de dokter’ zit. En ik krijg altijd het laatste woord omtrent wat moet gedaan worden.

De sleutelwoorden zijn respect en tijd. In de onzekerheid van de eerste dagen zei hij me al dat ik gerust een 2de opinie kon vragen in een ander ziekenhuis. Als die de diagnose bevestigde, zou dat hun diagnose bevestigen, en indien niet, dan zouden ze er kunnen van leren…

Ik kreeg ook vanuit verschillende hoeken raad om alternatieve dingen te doen, zoals kruiden nemen, homeopathie enz… Ik checkte dat even af bij hem, en zijn antwoord was: “ik ben niet geschoold in deze materie, dus kan ik er weinig over zeggen. Je bent vrij om andere wegen te proberen, maar check wel even af bij mij of die niet tégen de chemotherapie ingaan. “

Zijn houding heeft bij mij onmiddellijk een rotsvast vertrouwen teweeggebracht, en ik heb met het grootste gemak beslist dat ik alleen, en enkel alleen, op hém zou vertrouwen. Dat maakte het me makkelijk om om te gaan met al die raad en adviezen die ik kreeg, en die zeer verwarrend kunnen zijn. Ik wist me veilig, en hoefde daar geen energie meer in te stoppen. Het gaat zover dat ik het hem van m’n leven niet kwalijk zou nemen mocht hij een zogezegde fout begaan die mij mijn leven kost (of het verkort).

Ik zie hem nog steeds elke veertien dagen, bij mijn chemokuur, en hij is voor mij een baken van rust, ook als het slecht gaat. Net omdat hij zo open en eerlijk is, zelfkritisch, en menselijk als geen ander. Als mensen mij zeggen: ‘blijven vechten!’, dan antwoord ik altijd: ik vecht niet, mijn dokter vecht tegen mijn ziekte, ik richt mij op alle andere belangrijke dingen… en ik vind het belangrijker naar rust te zoeken ipv mijn leven te laten beheersen door doodsangst en onzekerheid. Sterven zal ik toch.

Het is van onschatbare waarde voor mij om zo’n arts te hebben, omdat het me veiligheid biedt. Niet op vlak van de uitkomst van mijn ziekte, maar omdat ik zeker ben dat ik niet alleen sta in de medische én emotionele strijd, en als persoon ook gerespecteerd word.

Ook de verpleegkundigen van het dagcentrum, de trajectverpleegster, de psychologe, zijn mensen die ik in de afgelopen jaren heb leren kennen als professionele, en toch o zo menselijke en empathische steunpilaren. Het is raar, maar soms heb ik het gevoel thuis te komen op de afdeling. En ook hier gaat het over respect en tijd. Al die mensen staan onder druk, onder grote werkdruk, en toch slagen ze erin om vriendelijk te zijn, persoonlijke aandacht te geven, even te babbelen, checken hoe je je voelt… En dat is éven belangrijk als de medische taak die ze uitoefenen. Het gevoel hebben dat iemand, hoe kort ook, even tijd maakt of neemt om “bij je” te zijn. Ik herinner me zo mijn eerste chemodag. Er was een ervaren verpleegster van dienst. Die vertelde me tot in detail wat ze aan het doen was en waarom, wanneer ze zou terugkomen als ze even wegging uit de kamer, waarom ze een verpleegkar in de kamer zette, waarvoor elke baxter diende, enz…

Door haar collega’s werd ze daarvoor scheef bekeken indertijd (dat ving ik op uit gesprekken “op de gang”), omdat “ze teveel kletste”. Begrijpelijk, onder die grote werkdruk. Maar voor mij als patiënt was het een zegen. Ik moest me geen enkele vraag stellen, ik wist op elk moment exact wat er gebeurde en waarom, en dat heeft mijn onzekerheid en angst nagenoeg volledig weggenomen die dag. Onbetaalbaar.

Een tijd geleden organiseerden Jochen en zijn team een overleg over hoe ze het zorgpad in het ziekenhuis konden verbeteren voor kankerpatiënten. Ze vroegen patiënten en ex-patiënten om hun mening, gevoelens, suggesties… Ik werd mee uitgenodigd. Ook dat is respect. Je telt mee. Uit het overleg sprong vooral naar voor dat mensen die “genezen” zijn ineens in een zwart gat vallen, omdat ze de dokter en verpleegkundigen niet meer regelmatig zien, en dus alleen met hun onzekerheid verder moeten. Als kankerpatiënt blijft er, ook als je “geneest” toch een zwaard van Damocles boven je hoofd hangen, want je kan hervallen… En daar zie je het weer… in dat zwarte gat missen mensen vooral de verbinding met hun voormalige medische steunpilaren. Reden te meer om voldoende initiatieven te nemen tot nazorg. In dees dagen wordt alles omgerekend naar “werkuren” en wat die kosten, en vooral: hoe daarop bespaard kan worden. Maar wat de beleidsmensen achter hun bureau vergeten is dat juist “tijd maken” zoveel problemen, zorgen en moeilijkheden ACHTERAF kan voorkomen. Iemand die op de juiste manier geïnformeerd wordt, die het gevoel heeft dat zorgverleners echt om hem/haar geven, zal achteraf misschien geen therapie meer nodig hebben om verder te kunnen… En ja, beste bestuurslui, zo kan je ook besparen!

Het is een beetje ironisch en paradoxaal dat juist dié ziekte, die je uiteindelijk dwingt om alles los te laten en die het begrip “tijd” zo extreem een andere invulling geeft, zoveel verbindingen in gang zet, creëert. Net zoals het ironisch is dat het loslaten in bepaalde opzichten moeilijker wordt, net omdàt je je zoveel meer verbonden voelt met zoveel mensen. En daartegenover is het ook de verbondenheid met de anderen die je in staat stelt om alles makkelijker los te laten… Hm. Een breinbreker…

Het leven is een schouwtoneel…

Rollen… We spelen ze allemaal. We nemen zelf rollen aan, krijgen er andere toebedeeld door anderen, sommige rollen ontstaan als vanzelf, sommige door omstandigheden… Er zijn veel parallellen met het leven zelf.

Waarom begin ik over rollen… ? Omdat je vroeg of laat de balans opmaakt van je eigen leven, en omdat de metafoor van het rollenspel voor mij duidelijkheid en rust schept.

Kijk naar een theatervoorstelling, een film. Kijk naar de acteurs, actrices… Ze spelen een rol. In elk stuk spelen ze een andere rol bovendien. Maar het spel zal niet echt zijn, niet diep gaan, niet beklijven, als de acteur niet put uit zijn éigen reservoir van gevoelens, gedachten, en dingen die in hem of haar zitten. Je kijkt naar de rol, en eigenlijk weet je niet wat in de acteur leeft, diep vanbinnen. Het is ook zo in de showbizz. Je onthoudt acteurs en actrices in hun rollen, en meestal niet als mens.

Ik vergelijk het met ons aller leven. Ook wij spelen een rol, al naargelang het stuk waarin we meedoen. De rol van collega, ouder, vriend, broer, zus, familie, kennis, lief, kind, begeleider, baas, ondergeschikte, met nog oneindig veel bijkomende schakeringen en mogelijkheden…

En vanwaaruit komen die rollen? Juist, uit jezelf. Achter alle rollen die we spelen zit één en dezelfde persoon, ik. En wie is de enige die die me in zijn volledigheid kent? Ik. Er is een ik, een soort centrum, een vaste kern, die niemand ooit helemaal ziet.

Waarom vind ik dat belangrijk? Omdat het me helpt dingen te relativeren. We hebben zo vaak moeite met dingen, afijn, ik toch. Zo vaak voelen we ons tekortgedaan, zijn we kwaad, aangevallen, verdrietig om dingen die anderen ons aandoen. Je ziet het zo vaak: ouders die verdriet hebben omwille van hoe hun kinderen zich tegen hen verzetten. Werknemers die zich onheus behandeld voelen door hun baas. En omgekeerd 🙂 Relaties die stuk springen omwille van kwetsuren die geliefden elkaar toebrengen. Kinderen die boos zijn omdat hun ouders hen dingen ontzeggen… we kunnen lang doorgaan.

Zoveel redenen om ongelukkig te zijn. Maar… ik kijk ernaar als naar een toneel. Ik speel verschillende rollen in mijn leven. En in sommige van die rollen duiken conflicten op, wonden, kwaadheid, wrok, omdat anderen je aanvallen of kwetsen. Ik denk, goed en welbeschouwd, dat ik een onderscheid kan maken tussen de rol, en de kern die erachter zit.

Als ik in conflict zit met iemand, eender wie, dan gebeurt dat conflict in “mijn rol als…” tegenover de ander. Niemand heeft me ooit aangevallen of gekwetst in mijn kern (al heb ik al vaak gedacht van wel). Omdat die kern àchter alles zit, ergens op een stil punt vanbinnen, onveranderlijk. (NB; ik denk ook dat dat de reden is waarom ik in mijn hoofd 18 blijf, hoewel ik er 50 ben)

Ik kan mijn rol slecht spelen, een black-out hebben, de mist ingaan, en erop oefenen. Oefenen op elke rol die ik speel. Maar de mens in mij, achter de acteur, blijft vrij en verborgen. Eens je dat weet, kan je als het misgaat altijd terugvallen op die kern. Daar ben je alleen, geliefd en gerust. Als één van mijn kinderen zich kwaad maakt op mij, dan zijn ze niet kwaad op mij als Sam, als mens, maar op hun vader. En dus – voor mij – op mijn rol die ik speel als vader. Dat helpt om niet in zelfmedelijden of paniek te vervallen “omdat je het fout hebt gedaan”. Geen enkele rol die je speelt kan perfect zijn. Zelfs topacteurs spelen elke voorstelling van eenzelfde stuk de rol ietwat anders.

Hoe vaak zijn we niet verrast of verbaasd als we mensen die we maar in één rol kennen, plots in een andere rol zien, bijvoorbeeld een collega die je leert kennen nà de werkuren… Of je ouders als je “volwassen” bent, en de verhoudingen veranderen…

Net als in het theater is er nog een gelijkenis met het leven. Hoe minder publiek je hebt in een voorstelling, in een zaal, hoe intimistischer een stuk wordt. Sommige rollen speel je dan ook voor een zeer beperkt publiek, de meest kwetsbare rollen speel je niet voor een soapkijkerspubliek… Hoe kleiner en intiemer de setting, hoe meer risico je loopt om je rol te verwarren met die kern vanbinnen. De band ouder-kind is zo’n voorbeeld. De band tussen geliefden ook. Hoe intiemer de rol, hoe dichter ze bij je kern komt, hoe meer je gaat putten uit die kern…

Niettemin zijn ze niet hetzelfde, de rol en de kern. Dàt voor ogen houden kan bevrijdend zijn. Beseffen dat achter iedere rol die iemand op een bepaald moment, in een bepaalde context, speelt en toont, er een mens zit, een schone mens, waarvan je slechts een deel ziet. En beseffen dat een ander òòk maar een deel ziet van jezelf. Beseffen dat we allemaal wel eens falen in het vertolken van een rol, jij en ik, en dat dat eigenlijk niet zoveel zegt over de kern van de mens die erachter zit…. de mens die het waard is graag gezien te worden. Zijn we dat niet allemaal?

 

Leef je dag als was het je laatste… of niet?

Iedereen heeft het wel eens… van die momenten waarop je ineens last hebt van dingen die anderen doen. Dingen die je niet verwacht, niet wil, dingen die je eigen plannen doorkruisen, of je gemoedsrust wegnemen… Wel ja, ondergetekende is ook zo’n geval, bij tijden. En het kan met iedereen zijn; je partner, je kinderen, familie, vrienden, een kennis, een vreemde….

Het adagium luidt: leef je dag elke keer opnieuw alsof het je laatste is… In zekere zin doe ik dat nu al vijf en een half jaar… Het kan immers snel keren, het kan in een vingerknip afgelopen zijn, mijn bobijntje. Daar heb ik geen controle over. En één van de vraagstukken die me soms bezighouden in verband met mezelf, is het gegeven dat je weet dat je ergens “op de rand balanceert”, en je toch druk kunt maken over pietluttigheden. Frustrerend!

Vorige week zat ik met koffie en een sigaretje ’s morgens mijn krant te lezen en de kruiswoordpuzzels op te lossen. En vanwaar die gedachte kwam, ik zou het niet weten. Misschien omdat ik aan het puzzelen was, een mooie metafoor voor het leven? Ik dacht ineens: draai het eens om! Leef je dag alsof het de laatste dag van de ander is.

Die gedachte bracht me op slag een immense rust. Hoeveel dingen worden plots onbelangrijk als je ze in dat licht gaat zien? Hoe makkelijk wordt het niet om mensen dingen te vergeven? Hoeveel ruimte krijg je niet in je hart en hoofd voor mededogen en begrip, voor een soort teder beschouwen?

Kijk naar de ander met de wetenschap dat hij of zij morgen kan weg zijn, onherroepelijk weg, en het is verwonderlijk hoezeer je liefde kan voelen ontluiken en groeien. Verwonderlijk ook hoe je ineens beseft dat je eigen verongelijktheid, je eigen irritatie, je wrevel, je kwaadheid, eigenlijk bijna geen grond heeft. Ik vind het geen pessimistische gedachte. Het hoeft geen krampachtig gedoe te zijn om jezelf te forceren tot over je grenzen heen. Zoals ik het ervaar, hoef je de gedachte maar éven tegen een “probleem” met een ander af te zetten, en het probleem wordt onmiddellijk zoveel kleiner, of op zijn minst anders.

Het besef van wat het leven eigenlijk écht waard is, begint te groeien. Het besef hoe dankbaar we kunnen zijn, bijna moeten zijn, om dat leven dat zo broos is. Niet alleen je eigen leven (waarop je je vaak blind staart als je zo ziek bent als ik), maar ook dat van de ander. Het besef dat het leven zo’n cadeau is, dat het o zo stom zou zijn om zodanig in je eigen negativiteit te zitten zwelgen dat je ’t cadeau niet meer ziet.

Het helpt met loslaten. Jezelf loslaten, en de dingen die je beklemmen, die je als een soort zelfgemaakte kluisters om je eigen hart geslagen hebt.

Kijk naar de ander, alsof die er morgen niet meer zal zijn, en je breekt je eigen boeien.

 

Absolutisme

De dood is een soevereine vorst. Hij legt aan niemand verantwoording af, noch verklaart hij zijn daden anders dan als zijn eigen wil. Hij wordt door niemand in toom gehouden. Ook al denkt de mensheid van wel. Ook al denken WIJ soms van wel.

We mogen denken en willen en hopen wat we kunnen, hij staat boven alles. Geconfronteerd worden met de dood is geconfronteerd worden met de ultiemste vorm van onmacht. Ja, we kunnen pogingen ondernemen om ons leven in eigen handen te nemen, te controleren, in de waan dat we een manier zoeken om om te gaan met het gegeven “dood”. Maar we kunnen alleen omgaan met ons leven.

Er zijn verschillende manieren waarop je je aangekondigde dood beleeft… (nou, daar heb je even een contradictio in terminis :-/ ). Er is een plotse vrijheid, alles wordt relatief, je wordt van elke verantwoordelijkheid binnen de maatschappij ontdaan. Je kan je richten op dingen die essentieel zijn, die er – in je eigen beleving – echt toe doen. En de rest aan de kant schuiven. Ach, niemand neemt het je kwalijk, je bent immers ten dode opgeschreven, niet?

Maar er is ook een schaduwkant. Vanaf het moment van het vonnis worden je handen en voeten geboeid. Je realiteit wordt afgebakend, begrensd, je wordt opgesloten, in death row gezet. En je weet dat je in die begrensde tijd/ruimte moet proberen te gedijen. Je bent je er elk moment, en in alle omstandigheden,  van bewust dat de scherprechter zijn bijl aan het wetten is, en je kan maar hopen dat ie zijn werk goed doet als het moment gekomen is. Of dat zijn bijl zo verschrikkelijk bot was dat ie er nog een tijdje zal over doen om ze scherp te krijgen voor de slag.

En terwijl je daar in je virtuele cel zit zie je anderen afgevoerd worden. Andere mensen die hetzelfde vonnis kregen, en die eerder aan de beurt zijn. Een vreemde gewaarwording is het te zien dat de werkelijkheid zò absoluut kan zijn. Geen relativering meer, geen nuances, geen troost, geen rationalisering, geen ‘ach, alles gaat voorbij’….

Je weet ook dat , als het je tijd is, je niets, maar dan ook niets zal kunnen doen, behalve proberen zo rustig mogelijk te blijven, en afstand te doen van alles. Alles.

Het enige wat je nog rest aan het eind, en waarmee ikzelf ook uit dit leven wil verdwijnen, is de liefde. De enige, o zo tere strohalm die de realiteit minder schrikwekkend kan maken. Als er één geschenk is dat ik meegekregen heb van de mensen die me grootgebracht hebben, en zij waarmee ik ben opgegroeid tot wat ik nu ben, dan is het dàt.

En ik wil de gedachte niet loslaten dat de liefde – in welke vorm ze zich ook aan ons openbaart –  in en voor het leven òòk absoluut is. Dat ook zij geen verantwoording moet afleggen. En niet te ketenen is.  Zelfs niet door de dood.

Vervreemding, bevreemding…

Men neme een glas cava, men zette zich een wijle te mijmeren over het leven en de vergankelijkheid ervan…

Leven met (ongeneeslijke) kanker is een cyclus, een zich steeds herhalend proces van “goed” nieuws, hoop, vreugde, kracht, herbronning, “slecht nieuws”, ongerustheid, twijfel, kwaadheid, machteloosheid en zoeken. In het geval van ondergetekende een veertiendaagse cyclus – wat behoorlijk kort is. Na viereneenhalf jaar eist die cyclus onvermijdelijk zijn tol. Een mens wordt er al eens moe van.

Als ik aan het woord cyclus denk, denk ik aan circulariteit. Een basisidee over het leven dat zich ergens in mijn hart genesteld heeft, omdat het mij de enige mogelijke werkelijkheid lijkt. Ook M, de recent – aan kanker – overleden vriendin van mijn geliefde, was daardoor, en door de kwantumfysica, gefascineerd. En terecht.

Elk individu vindt – hier en daar een uitzondering niet te na gesproken – zijn leven belangrijk. We zijn allemaal het centrum van het universum, voor onszelf. Maar zodra we verder kijken dan ons eigen lichaam, onze eigen wereldbol, ons zonnestelsel… moeten we toegeven dat we nietig zijn, verschrikkelijk klein en nietig. Als we daarentegen dichterbij kijken, zo dicht en zo klein als we kunnen, naar en binnen ons eigen lichaam, binnen de structuren van alle levensvormen op onze planeet, tot op het kleinste niveau, dan kunnen we stellen dat we groot zijn, verschrikkelijk groot.

En als we nu eens die wetenschap toepassen op alle elementen van ons universum, groot en klein…? Dan raken we aan circulariteit. Misschien is elk atoom in mijn lichaam een universum op zichzelf, misschien is ons gekende universum slechts een atoom binnen een oneindig onvatbaar groter geheel…

Hetzelfde kan men toepassen op het begrip tijd… Voor elk wezen op onze planeet is tijd een ander gegeven. Voor dieren die honderden beelden per seconde sneller kunnen registreren dan wij, zijn onze snelste gebaren in slow motion. En zoals de wetenschap ons geleerd heeft zijn tijd en ruimte aan elkaar gebonden, en relatief. Ook dat gegeven brengt vragen bij mij naar boven over de waarheid van verleden, heden en toekomst. Is onze blik niet te beperkt?

Ergens vind ik dat een zeer rustgevende gedachte. Want alles wordt eeuwig op die manier. Niets is onvergankelijk, en elk kleinste elementje van onze kosmos blijft bestaan, zij het telkens in andere constellaties. We zijn allemaal gebouwd van sterrenstof, letterlijk, dat vroeger deel was van iets anders. Als we in onze fysieke verschijning op aarde verdwijnen, gebeurt hetzelfde. Ook daar zit een cyclus in.

Dergelijke mijmeringen helpen mij in de zwartste momenten – en die zijn er genoeg – om vrede te vinden met mijn werkelijkheid. Tegelijk schenken ze mij ook een intense vreugde op de mooie momenten, van verbondenheid en liefde met mensen of met onze wereld… Als je  circulariteit, kan één seconde een eeuwigheid zijn. Dat geeft mij ook soms het gevoel dat de jaren van mijn ziekte, die ik nu al zolang overleef, een eeuwigheid zijn die mij zomaar geschonken is.

Voor de lezer die nu begint in zijn haar te krabben, ik ben niet onder invloed van LSD of zo :)…  Leven met kanker doet een mens zoeken naar wat zin heeft, naar wat UITEINDELIJK zin heeft. Het innerlijke conflict tussen mijn eigen belangrijkheid, mijn liefde voor mijn geliefden en mijn zogezegde feitelijke nietigheid, en die van de anderen,  geraakt alleen zò ergens opgelost.

In eerste instantie voelt kanker vaak als vervreemdend aan, omdat je alleen bent met je ziekte, alleen met je stotterende lichaam. Telkens opnieuw kom je in die – vaak verdomde – cyclus diezelfde momenten tegen. Telkens opnieuw kéren die momenten ook, en voel je de liefde van anderen die je dragen, en helpen dragen…

Als je probeert te contempleren over je bestaan in het licht van je eigen eindigheid, dan worden een heleboel dingen bevreemdend, je ziet dingen anders, je beleeft en voelt dingen anders, op allerlei manieren… Je wordt een ander mens dan je was, en wie je vroeger was lijkt je nu op een manier … een vreemde.

Maar tegelijk schenkt de idee van circulariteit mij een soort “eeuwige rust”, die er altijd is en zal zijn, zelfs als ik het zelf niet meer zie, voel of weet, of als ik er niet meer ben… Alleen zo kan ik me verbonden voelen met al wie ik liefheb en liefgehad heb.

 

 

 

 

 

De “kankergezwellen” van deze wereld…

Erdogan, IS, de verkiezingen in de VS…. Veel positief nieuws krijgen we niet op ons bord de laatste tijd. Stilaan begint het gegeven “terreur” een vaste plaats te krijgen in ons leven. Op de Gentse Feesten was het een dagelijks onderwerp. En ook ik betrap mezelf erop dat ik anders kijk naar de wereld rondom mij.

Het is hallucinant om vast te stellen dat je mensen mer rugzakken anders gaat bekijken, zeker als ze anders gekleurd zijn. Of auto’s met vier bebaarde jonge mannen… De constante mediastroom zorgt er ook voor dat dat beeld een beetje gecultiveerd wordt.

Al jaren vraag ik me af hoe het komt dat de terroristenbewegingen zoals Al Quaida en IS zich nog niet op de dorpen hebben gericht, waar iedere gewone mens hard kan geraakt worden. En kijk: Rouen… De moord op een bejaarde lieve priester heeft verstrekkende gevolgen voor de kijk van eenieder op de veiligheid in zijn leven.

En wat mij meest verontrust is de impact die dat heeft op kinderen. Hoe leg je dat allemaal uit aan een kind van zeven, acht, en zelfs aan oudere jonge mensen…?

Erdogan had het na zijn “overwinning” op de coupplegers in Turkije over kankergezwellen die uit de maatschappij moeten worden gesneden. De griezelige demagogische retoriek, en het misbruik van het begrip “de wil van het volk”, doen mijn nekhaar overeind staan… De invloed van de Trumps in deze wereld lijkt toe te nemen, en daarmee ook de boodschap van haat en onverdraagzaamheid tegenover mensen die “anders” zijn.

Ik kan niet anders dan denken: dàt zijn de kankergezwellen in deze wereld. En aangezien ik enige ervaring heb met de strijd tegen kanker (kijk, en ik gebruik al niet graag “strijd”) voel ik me aangesproken tot in mijn dagdagelijkse kleine leventje. Er is een toenemende polarisatie aan de gang, en de termen “strijd tegen”, en “onderdrukken”, en “verslaan” worden dagelijks in onze strot geramd. En dat heeft een nawerking. Die begrippen beïnvloeden ons denken op een nefaste manier. Maar we mogen NIET vergeten dat wijons denken niet HOEVEN te laten bepalen door haatpredikers.

Ik voor mezelf heb besloten te proberen niet mee te gaan met deze stroom. Het is waar dat terreur moet “bestreden worden”, maar is het ook niet even waar dat wij moeten leren “omgaan” met dingen? Is dat niet minder agressief? Het extreme gedachtegoed verdeelt de wereld in zij en wij, en vooral in zij TEGEN wij. Ik heb de neiging daartegen in te willen gaan. Ik wil zelf niet zo gaan denken.

Ik wil eerder de gedachte aan hoop en verdraagzaamheid in mijn hart koesteren. En geloven dat een houding van mededogen en begrip ons verder brengt dan ook meteen maar de spreekwoordelijke wapens te gaan opnemen.

We moeten en mogen niet naïef zijn. Tegen een bommendrager is een welgemikt geweerschot misschien de enige oplossing op korte termijn. Maar wij hebben ook onze verantwoordelijkheid, zeker tegenover de kinderen die wij onze wereld gaan nalaten.

We kunnen de boodschap meegeven dat de wereld NIET zwartwit is, dat wijzelf verantwoordelijk zijn – binnen onze eigen leefwereld – om de gedachte aan de grenzeloze mogelijkheden van de liefde in leven te houden. Om een houding van liefde, mededogen, begrip, en vooral van niet te snel te oordelen, in stand te houden.

En misschien niet onbelangrijk: dat wij zelf OOK kunnen nadenken, en een eigen mening vormen over alle beelden en gefilterde informatie die ons door de media worden opgedrongen. Niet alles wat wij te zien krijgen is “juist”, of de enige waarheid. Alle nieuws dat ons bereikt is gekleurd door diegenen die het brengen.

Wij kunnen zelf ook denken, niet? Ik vind het belangrijk om dàt mee te geven aan onze kinderen.

En je kan altijd kiezen: ofwel de gemakkelijke weg, meelopen en -schreeuwen met de makkelijke slogans, ofwel de iets moeilijker en verwarrende weg: hoe kunnen we zelf proberen om een beetje nuance, een beetje verdraagzaamheid, een beetje liefde in onze omgeving levend te houden?

Wij kunnen onze medemensen, ook de “geradicaliseerde” medemens, zien als een mede-mens. Proberen hun geschiedenis, hun sociale context te begrijpen. Je hoeft daarom nog geen goedkeuring te geven aan hun daden, maar als wijzelf òòk gaan stigmatiseren, ook in wij-zij denken gaan vervallen, wat onderscheidt ons dan nog van “hen”. Zijn wij dan ook niet aan het radicaliseren?

Er is geen pasklare oplossing, maar één ding weet ik zeker: ik zal niet gelukkiger worden door mee te gaan met de polarisering, noch zal ik ooit op enige manier een echt contact kunnen hebben met “de anderen”. Een open geest en een liefdevolle benadering van mijn medemensen zal de wereldproblemen niet oplossen, maar ik kan misschien ook meebouwen aan eilandjes van geluk in deze barre tijden.

Het is aan ons om om te gaan met deze kankergezwellen in onze wereld, en om zelf niet in strijd te vervallen. Is ’t niet voor ons, dan voor wie na ons komt.

Ik strijd niet al vier jaar tegen mijn ziekte, ik zoek al vier jaar naar de beste manier om met deze bijwijlen gruwelijke realiteit om te gaan, en om die realiteit tot iets moois te maken, ondanks angst, onzekerheid, frustratie. Een dagelijkse oefening, maar eentje die de moeite waard is, op lange termijn. Om het met Obama te zeggen: Yes, we can!

Let love rule, dan worden we er allemaal een klein beetje beter van

 

x

 

Kanker, bikers, religie en homofobie


Wat is dat toch met het mens’dom’??

Als de persoonlijke God, die in de monotheïstische godsdiensten zoals katholicisme en islam centraal staat, bestaat, dan moet ie nou echt wel vreselijk met zijn hoofd zitten te schudden.

De dag van vandaag zou je toch kunnen verwachten dat religie mensen verbindt, op basis van een gemeenschappelijk inzicht, een verbondenheid met de ander. Al zeker als je uit elk Heilig Boek de kern distilleert.

Maar het tegendeel is waar. Religie, met zijn – door mensen geschreven – heilige geschriften, lijkt de laatste tijd gebruikt te worden als een soort sloophamer om de eenheid tussen mensen aan gruzelementen te slaan.

Waarom is het zo verdomd moeilijk om met een open geest en hart, en in verbondenheid, te streven naar wederzijds respect en vanzelfsprekende aanvaarding van het ‘anders-zijn’ van onze medemens?

Je hebt Orlando, IS, Trump, die vandaag de mediacommentaren beheersen. Maar eigenlijk is het van alle tijden. Je hebt polemieken over wat de centrale boodschap betekent die elke religie uitzendt, of zou moeten uitzenden. Hemeltergend soms hoe je ziet dat – ook vooraanstaande, invloedrijke – mensen er maar niet in slagen om het anders-zijn te aanvaarden. Op basis van een absolute gelijkwaardigheid. Maar neen, altijd is er dat belerende vingertje, het gewichtige pseudo-intellectuele debat of holebi’s nu een afwijking hebben of niet.

Be real, folks.  Homoseksualiteit is géén afwijking. Het is een natuurlijke gang van zaken (zoals het bijvoorbeeld in het dierenrijk ook vaak gebeurt). En het is geen keuze. Als het dat was, kon je evengoed beweren dat ademen, eten en kakken keuzes zijn die een mens bewust maakt, en dat hij dus evengoed kan kiezen dat allemaal niet te doen. Zelfs de paus moet eigenhandig zijn gat afvegen.

Ik wens iedereen die zich meent te moeten boven anderen stellen kanker toe. En weet je waarom? Omdat juist die dingen verdwijnen. Het onderscheid smelt weg als sneeuw voor de zon. Kankerpatiënten (sommigen toch) zullen zich erin herkennen, denk ik. Eens je met de ziekte rondloopt, verdwijnt elk maatschappelijk verschil, omdat de kanker mensen verbindt. Het maakt niet uit of je nu CEO bent van een multinational, of arbeider in een fabriek. Als je in een kamer zit met een andere patiënt, dan ben je niet meer of minder dan de ander, welke positie of geaardheid die ook heeft. Dezelfde fysieke lasten, dezelfde angsten, onzekerheden,  dezelfde precaire situatie. En dan gaat het als vanzelf: je voelt verbondenheid.

Het is zoals met de bikersgemeenschap, waartoe ondergetekende ook behoort. De simpele groet van motorrijders onder elkaar is een teken van verbondenheid. Omdat je toevallig allebei op een gemotoriseerde tweewieler zit. Waarom? Daar zit totaal geen logica achter. Alleen de logica van een soort positivisme (dat op de keper beschouwd eigenlijk absurd is, maar wel heerlijk): we zijn samen onderweg, en we amuseren ons.

Als ik als saaie ambtenaar pech heb met de motor, kan evengoed een Hell’s Angel stoppen om te vragen of ie kan helpen. No big deal, en als het ware ‘vanzelfsprekend’.

Waarom lukt dat niet op andere gebieden? Waarom die willekeur aan criteria op basis waarvan de ander gedegradeerd wordt?

Ik zag in De Afspraak twee religieuze ‘voormannen’ over homoseksualiteit spreken. Teneur van het gesprek was eigenlijk: ’t is een probleem, waar we aan werken, en moeten leren mee omgaan. Maar potverdorie, wat een zever is dat toch eigenlijk?! Het IS helemaal geen probleem. Het is een realiteit, die evengoed verrijkend en positief is als alle andere realiteiten kunnen zijn. Het WORDT tot een probleem gemaakt, door mensen die te zeer in hun eigen denkkader gevangen zitten om de armen wijd open te gooien voor de wereld. Ik beticht hen niet van kwade wil, maar wel van verregaande kortzichtigheid en ontkenning van de wereld zoals hij is. Met permissie: dom. Je kan evengoed als man een vrouw verwijten dat ze vrouw is, of andersom, en zeggen dat dat een keuze was/is, een probleem dat je kan “genezen”…

Het klinkt natuurlijk vreselijk om iemand kanker toe te wensen, maar tegenover de straffe uitspraken die ik de laatste tijd gehoord heb stel ik graag mijn eigen straffe uitspraak.

Eigenlijk heb ik – zonder nu mezelf boven anderen te willen stellen – medelijden met de mensen die hier allemaal problemen mee hebben. Jongens toch, wat een vreugde en liefde ligt er zomaar voor het rapen als je je hart openstelt voor de ‘andere mens’ (in welk opzicht dan ook).

Dus permitteer ik me te denken, in plaats van ‘krijg de klere’, als ik zo’n zinloze debatten zie: ‘krijg de kanker’. Menigeen zou er wel bij varen 🙂

En als afsluitertje: denk eens na over de dubbele betekenis van het woord “gay”. Ik wou dat er voor heteroseksuelen ook zo’n schitterend woord bestond, want het zegt veel over hoe schoon en open de holebigemeenschap in elkaar zit 🙂 We kunnen er nog wat van leren.